"Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen hem tien mensen tegemoet die aan huidvraat leden; ze bleven op een afstand staan. Ze verhieven hun stem en riepen: 'Jezus, meester, heb medelijden met ons!' Toen hij hen zag, zei hij tegen hen: 'Ga u aan de priesters laten zien'. Terwijl ze gingen werden ze gereinigd.
Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem. Hij viel neer aan Jezus voeten om hem te danken. Het was een Samaritaan. Toen zei Jezus: 'Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?' Hij zei tegen de Samaritaan: 'Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.' " Lukas 17:11-19 (NBV)
Waar speelt zich dit af?
In het grensgebied van Samaria en Galilea. Dit is dus in het gebied van de Samaritanen en de 'heidense 'Galileërs. De Samaritanen waren een bevolkingsgroep die ontstaan was na de Assyrische ballingschap (rond 720 v Chr.) toen veel Israëlieten werden weggevoerd en andere vreemde bevolkingsgroepen ervoor in de plaats werden gezet (deportaties van bevolkingsgroepen door Assyrische veroveraars). Uit die vermenging ontsonden de Samaritanen. Zij ontwikkelden een eigen Tempelcultus op de berg Gerizim in Samaria, vlakbij het oude Sichem en het tegenwoordige Nablus. Zij hielden zich enkel aan de Tora, zonder de overige Joodse geschriften. Door deze verschillen ontstond er vijandschap tussen de Joden (met hun Tempel in Jeruzalem en hun heilige boeken) en de Samaritanen.
De Joden plachten dit gebied te vermijden en wanneer zij naar Jeruzalem reisden dan liepen zij liever een langere weg om, dan om in dit gebied 'onrein', en dus ongeschikt voor Tempelbezoek, te worden.
Waar waren die priesters, waarheen de zieken gestuurd werden?
In Jeruzalem, bij de Tempel, waar zij de voorgeschreven reinigingsrituelen en verzoeningsrituelen voltrokken. Daar moesten de zieken naar toe, een flinke reis van dagen. Sommige uitleggers zeggen dat de Samaritaan naar de priester op de berg Gerizim moest gaan, waar het centrum van de Samaritaanse godsdienst lag. Dit lijkt mij niet waarschijnlijk omdat de gehele context van het evangelie de tempel van Jeruzalem en de wet van Mozes betreft. En Jezus was op dat moment zelf ook onderweg naar Jeruzalem en Hij leefde voor en onder de wet van Mozes.
Wat moesten de huidzieken bij de priesters doen?
De priesters in de Tempel hadden een bemiddelende taak tussen God en de zwakke en zondige mens, een nederige (want zij waren zelf ook zwakke zondaren) en barmhartige taak. Deze huidzieken moesten volgens de wet van Mozes een verklaring van reinheid of onreinheid krijgen alvorens zij in de gemeenschap opgenomen konden worden respectievelijk uitgesloten werden. De priesters hadden de opdracht om de zieken te onderzoeken en naar bevind hen rein of onrein te verklaren. De rein-verklaring ging gepaard met reinigingsrituelen en verzoeningsrituelen waarbij onder andere offers gebracht werden met gebruik van het bloed van offerdieren. Bloed werd gesmeerd aan de rechteroorlel, de rechterduim en de rechter grote teen. Hoofd, handen en voeten: hun hele leven werd in dit verzoeningsritueel weer rein voor God verklaard (Leviticus 13 en 14).
Waarom zegt Jezus: 'Ga u aan de priesters laten zien.'?
De tien mensen deden een beroep op de barmhartigheid van Jezus toen zij riepen: 'heb medelijden met ons'. Jezus herinnert hen aan de wet van Mozes en stuurt hen op pad. Zij begrepen blijkbaar precies wat Jezus bedoelde, gehoorzamen de wet en gaan op weg naar de priesters, die rein of onrein verklaren.
Men mag aannemen dat zij de onrein-verklaring in hun verleden al meegemaakt hadden. Hoe dit bij de Samaritaan is gebeurd is niet duidelijk: is hij bij de priesters van de tempel op de Gerizim geweest? Of ging hij ook naar Jeruzalem, wat voor hem, het hol van de leeuw moet zijn?
Op weg naar de priesters worden zij genezen en gereinigd. Een van de tien, een Samaritaan, keert terug om Jezus te bedanken en God te eren. Hij lijkt te beseffen dat wat Jezus voor hem gedaan heeft veel meer is dan wat de priesters in Jeruzalem voor hem kunnen doen. Jezus laat met zijn reiniging van de zieken zien dat Hij zelf de wet van Mozes in zijn volle betekenis vertegenwoordigt.
Wat gebeurt hier?
Tien mensen riepen om medelijden, ontferming, van de Heer. Die tien staan voor volledigheid/voltalligheid en doen in dit verband denken aan de Tora met zijn tien Woorden, de volle onderwijzing van God voor Israël. De priesters moeten, onder het oude verbond, de zieken rein verklaren als zij beter zijn, en onrein als zij een bepaalde huidziekte hebben. Genezen en rein maken kunnen zij niet. Jezus geneest en reinigt de zieken. Hij maakt de priesterdienst van de rein-verklaring en verzoening naar zijn diepste betekenis volledig waar. Daarmee volbrengt Hij de geboden van de Tora en laat Hij een nieuwe werkelijkheid, een nieuw verbond zien: hier treedt Jezus op als de ware priester die, buiten de wet van Mozes om, daadwerkelijk reinigt en niet alleen rein verklaart: Zijn reiniging is vervulling en vervolmaking van het Levitische priesterwerk. Jezus verricht een waarachtig priesterlijk werk van barmhartigheid: Hij reinigt en verzoent de mensen, waardoor zij weer in gemeenschap met God (de Tempel) en met de mensen kunnen treden.
De Samaritaan lijkt dit te beseffen, de andere negen mensen gaan verder, blijven bij de wet en laten zich blijkbaar rein verklaren door de priesters van het oude verbond. Ze keren niet terug naar Jezus die, zoals steeds duidelijker zal worden, de werkelijkheid, de oorsprong, en de vervulling van de wet is. Hebben die priesters ook niet in de gaten dat hier meer is dan het Levitische priesterschap, meer dan Mozes?
Jezus zegt tegen de Samaritaan: "Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered." (vers 19). Dat geloof toonde hij niet toen hij met de andere negen op weg ging naar de priesters, maar toen hij terugkwam om Jezus te danken en God te eren.
Het is voor Jezus verbazingwekkend dat alleen deze Samaritaan terugkomt en de anderen niet (vers 17,18). Tot driemaal toe stelt Hij een vraag van verbazing: over die ene vreemdeling, die wel terug kwam en de andere negen (men mag aannemen dat zij Joden waren), die niet terug kwamen. "Zijn er niet tien gereinigd?" Hoe is dat in Gods Naam mogelijk? In deze kleine geschiedenis komt het raadsel van de grote geschiedenis tot uiting dat Israël ten dele haar Messias niet accepteert, kan accepteren, en de heidenen wel, iets waar ook Paulus verbijsterd over is (Rom.11:33).
Hier begint al duidelijk te worden dat Jezus, op weg naar Jeruzalem, de messiaanse weg moet gaan langs de dood van de verstoting uit zijn eigen volk naar de opstanding als heil voor alle volken: de reiniging (van zonden) en de verzoening met God en mensen.
Deze geschiedenis van Lukas toont Jezus als de ware, barmhartige hogepriester van een nieuw verbond voor zwakke en zondige mensen (Hebr.2:17).