Jakobs droom, Gustave Doré, (1832-1883), houtgravure.
'Dit is het Huis van God, de poort van de hemel'.
Het Huis van God, Joh.1:51
Deze uitspraak van Jezus in Joh.1:51 is voor mij altijd wat geheimzinnig en mysterieus geweest: “Werkelijk, Ik verzeker jullie,’ voegde Hij eraan toe, ‘jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de Mensenzoon.”
Het is duidelijk dat Johannes hier terug verwijst naar het verhaal uit de Tora over Jakob in Gen. 28. Aartsvader Jakob wordt door zijn vader Isaak naar zijn oom Laban in Charan (blijkbaar ook Paddan-Aram genoemd) gestuurd om met een van Labans dochters, een nicht, te trouwen. Op weg daar naar toe komt hij bij een plaats waar hij de nacht doorbrengt. Daar krijgt hij een droom: hij ziet een ladder tussen hemel en aarde staan en er gaan langs de ladder engelen van God heen en weer tussen hemel en aarde. Daar maakt God zichzelf bekend aan Jakob. Op die plaats zegent God Jakob met de belofte van land en nakomelingen, dezelfde belofte als aan zijn voorvaderen Abraham en Isaak en zegt: 'Ik ben met je overal waar je gaat'. Jakob wordt wakker en beseft dat hij op een bijzondere plaats is. Hij noemt die plaats 'Beth-el': “dit is het Huis van God en de poort van de hemel” (Gen.28).
God verbindt zich hier met Jakob om hem en de gehele aarde te zegenen: omwille van Abraham, Isaak en Jakob, en zijn nageslacht, zullen de engelen van God Zijn goede werken op aarde tot stand brengen. Die engelen zijn de zegenende handen en voeten van God. Met Jakob en zijn nageslacht woont God bij de mensen en opent zich de poort naar de hemel.
En dat nu, zegt de schrijver van het Johannes evangelie, is vervuld met de komst van Jezus, de nakomeling van Jakob en de Messias van God. Bij Jezus is echter geen sprake van een ladder tussen hemel en aarde, waarlangs de engelen van God heen en weer gaan, maar Jezus zelf is het waarvanuit en waarop de engelen van God heen en weer gaan tussen God en mens. Hij is het Huis van God en de Poort van de hemel. Met Hem en in Hem is de zegen van God tot de aarde en de mensen gekomen.
Het thema 'wonen' en 'huis' komt in het evangelie van Johannes vaker voor. Dat begint al bij Johannes de Doper als Jezus in Betanië veblijft en gedoopt wordt. Johannes de Doper getuigt daar van Jezus dat Hij de zoon van God en het lam van God is. Twee volgers van Johannes de Doper vragen daar aan Jezus: 'Waar verblijft u?' En Jezus nodigt ze uit en zegt: 'Kom maar mee, dan zul je het zien'. Ze blijven daar een dag samen met Jezus. Jezus deelt zijn leven met deze mensen en nodigt ze uit om bij Hem te zijn, waar Hij op dat moment verblijft. (Joh.1:39).
Even later in Jeruzalem ziet Jezus dat 'het huis van zijn Vader', de tempel, tot een markthal verworden is (Joh.2) en Hij jaagt de geldwisselaars en de dieren weg. In de discussie met de Joden die volgt zegt Jezus: breek deze tempel af en Ik zal hem in drie dagen weer opbouwen. De Joden begrepen dat niet. Jezus sprak over de tempel van zijn lichaam. Hij presenteert zichzelf hier als tempel, woonplaats of huis van God.
Later, bij zijn afscheid, spreekt Hij over het 'Huis van mijn Vader', waar veel kamers zijn voor zijn leerlingen. In de gesprekken met zijn leerlingen maakt Hij duidelijk dat Hij in de Vader is en de Vader in Hem. God woont in Hem en Hij woont in de Vader, en als je Jezus liefhebt dan zullen de Vader en de Zoon bij jou komen en bij jou wonen (Joh.14:2,23).
Jezus is de woonplaats, de tempel en het Huis van God onder de mensen. Hij is de verbinding tussen hemel en aarde, en tussen de mensen onderling. En Hij is de poort naar de hemel. Hier, in Hem vindt de mens de belofte van Gods zegen. 'Kom, en je zal het zien'.