JAN IS GOD....JEZUS IS GOD?

 

Inleiding

Er zijn wetenschappelijke richtingen die zich bezig houden met vragen rondom God/god, geloof, religie, god en samenleving e.d. Zoals theologie, cognitieve psychologie, godsdienstpsychologie, godsdienstsociologie, godsdienstfilosofie. De bedoeling daarin is vooral wetenschappelijk te blijven en niet, als wetenschapper, je eigen geloof of visie te verkondigen. Die staat daar in principe buiten. Dat lijkt mij eerlijk gezegd heel moeilijk.

In dit onderstaande artikel probeer ik voornamelijk bijbelse teksten te begrijpen en ook rekening te houden met die vragen die ook in de genoemde wetenschappen belangrijk zijn. Maar als iemand vooral in de wetenschappelijke kant geïnteresseerd is, dan moet ik doorverwijzen naar de geëigende literatuur. Een combinatie van die twee, een gelovig (christelijk) en een wetenschappelijk verantwoord perspectief kun je bijvoorbeeld vinden bij mw H. Schaap-Jonker, godsdienstpsychologe.

 

Voor dit artikel stuit ik al meteen op de volgende vraag:

Wat is eigenlijk een 'god'? Wat zegt een mens als hij zegt: “mijn God” of “Jan is God”?

Wat kan een god voor een mens betekenen? Wat is de 'functie' van een god? Ik denk dan aan het volgende:

-Een god is een oorsprong van (jouw) leven.

Een god staat boven jou en vertegenwoordigt wat groter is dan jou. Jouw god staat voor jouw oorsprong en jouw toekomst. Deze god is een schepper.

 

-Een god is de bron van jouw identiteit.

Jouw god is kenmerkend voor jou. Een ander kan zien wie jij bent als hij weet wie jouw god is.

 

-Een god is de bron van jouw waarden.

Je ontleent jouw levenswaarden uiteindelijk aan jouw god, ook als dit misschien begint bij je cultuur en/of opvoeding. Die levenswaarden zijn de 'stuurprogramma's' van jouw gedragingen.

 

-Een god is een bevrijder.

Van een god wordt verwacht dat hij verlost uit ellende, rampspoed, van zonden (vergeving) en zelfs de dood. Jouw god is je inspiratie in tijden van (innerlijke) oorlog en geeft de overwinning ('mijn god is sterker dan de jouwe').

 

Dus een god is een bron van identiteit, zingeving (oorsprong en doel), bevrijding (hoop), en levenswaarden (gedrag). Godsbeeld en mensbeeld zijn in de geest van de mens nauw met elkaar verbonden.

 

Als iemand dan zegt 'Jan is God' dat zal hij toch vreemd aangekeken worden. Je weet gewoon dat dat niet klopt. Hij zal wel in de war zijn. Dat gaat ook op voor de uitspraak 'Jezus is God', als je in aanmerking neemt dat de naam Jezus rond het begin van de jaartelling een gewone Israelitische/ Joodse jongensnaam was: Yehoshua of de verkorte vorm Yeshua. Het is dezelfde naam als Jozua, de opvolger van Mozes. Yehoshua/Yeshua betekent verlossing/redding. 'Jezus is God' zou in die tijd in de oren van de mensen ongeveer hetzelfde geklonken hebben als 'Jan is God' voor ons.  

 

Het is duidelijk dat 'Jezus is God' niet in de Bijbel voorkomt. Dat de leer van 'De Drie-eenheid' (de ene God als Vader, Zoon en Heilige Geest) zou betekenen dat zomaar gezegd mag worden: 'In het begin schiep Jezus de hemel en de aarde...' (naar Gen.1:1) is natuurlijk ongepast. Dan gaat men wel heel gemakkelijk met het getuigenis van het Nieuwe Testament om. Juist in het Nieuwe Testament, dat geschreven is door Joodse volgelingen van Jezus, zijn de formuleringen heel, heel voorzichtig. Bijvoorbeeld: Jezus wordt vooral 'de zoon van God' of 'Mensenzoon' genoemd en Hij wordt geschilderd als de opgestane Heer die zich in de hemel heeft geplaatst 'aan de rechterhand van God'. Een mens vergoddelijken is wel het laatste wat deze schrijvers willen.

 

En toch: Jezus wordt op veel manieren zo beschreven dat Hij, hoewel volkomen mens, aan de kant van God staat en zelfs één met God is, en ook dat Hij als Woord van God de oorsprong van Alles is.

Volkomen mens, en toch goddelijk?

Hoe zit dat?

Degenen die Jezus als een bijzonder en hoog-geplaatst mens beschouwen (zoals in het Unitarisme, Islam en moderne liberaal-theologische opvattingen) vinden in de Bijbel veel argumenten. Nergens in de Bijbel wordt zomaar geschreven dat Jezus weliswaar een mens is, maar eigenlijk God. Bijbelteksten die God en Jezus samen noemen maken altijd wel een onderscheid waaruit afgeleid zou kunnen worden dat God en Jezus niet een en dezelfde zijn, en dat zij niet met elkaar verward moeten worden. En omdat God één is, is Jezus Christus dus niet God.

 

Wie is Jezus dan?

Dat Hij een historisch mens van vlees en bloed was hoeft niet aangetoond te worden. Daar is weinig twijfel over tegenwoordig. Maar die 'meerwaarde', die, wat genoemd wordt, goddelijkheid of goddelijke oorsprong: hoe zit dat dan?

Ik denk dat er wel een bijbelse grond is voor de goddelijkheid/goddelijke oorsprong van Jezus. Hieronder het steentje van mijn bijdrage: in het kort bijbelse argumenten voor de goddelijkheid van Jezus waarbij ik probeer om al te platgetreden paden te vermijden.

 

 

1. Om te beginnen: het geheim van het evangelie.

 

Jezus werd geboren als kind van Jozef en Maria, heeft geleefd met goede werken en wijze woorden, heeft geleden, en is gestorven aan een kruis. Wanneer je Jezus' leven zo beziet is er niet veel verschil met andere mensen in die tijd van wie hetzelfde gezegd kan worden, en die wellicht ook Jezus heetten. Het getuigenis van de schrijvers van het Nieuwe Testament gaat echter verder. Zij getuigen en schrijven ook dat Jezus zijn oorsprong heeft in de hemel, dat Hij uit de dood is opgestaan, dat Hij in de hemel is opgenomen en dat Hij zich geplaatst heeft aan de rechterhand van God. Zij beschrijven zijn leven op een bijzondere manier. Hij wordt neergezet als een kopie van God zelf: Hij is bij hen als mens het volmaakte 'beeld en gelijkenis' van God, zoals de mens Adam in Genesis 1 ook beeld en gelijkenis van God was. Hoewel zijn menselijkheid volledig bevestigd wordt, laten de schrijvers doorschemeren dat er meer is. Hun getuigenis wijst op een werkelijkheid in die menselijkheid die anders is. Dat wordt door Paulus 'het geheim van Christus genoemd' (bijv. Col..4:3). En dat geheim betreft Jezus' oorsprong, wie Hij werkelijk is en wat Hij voor de mensheid heeft gedaan. Dat wordt op vele manieren in de bijbel verwoord. Het is een geheime schat, verborgen in de akker en verborgen in 'een aarden pot'. Het mens-zijn van Jezus maakt zichtbaar wie God is omdat Hij beeld en gelijkenis van God is.

En hoe kan het dat Jezus daartoe in staat was? Was dat uitsluitend de verdienste van zijn menselijke en aardse inspanning? Volgens het getuigenis van het Nieuwe Testament niet: Jezus is wie Hij is door de Geest en het Woord van God.

 

Jezus wordt over het algemeen gezien als een mens, een bijzonder mens misschien, een revolutionair, een vrijheidsstrijder, een profeet, een wijsheidsleraar, of ook negatief een valse messias, een charlatan, een bedrieger, exorcist etc. 

Jezus kan ook gezien worden als een verborgenheid (een 'mysterie') dat door geloof langzaam maar zeker ontsloten wordt. God en Jezus kunnen dan niet gescheiden worden, zij zijn één, maar zij kunnen en mogen ook niet verward worden.

 

De stelling op zichzelf dat Jezus' goddelijkheid een geheim is, en dat de gelovige dit geleidelijk aan mag inzien (en anderen niet) is niet erg overtuigend. Er moet meer over te zeggen zijn.

 

2. Jezus heeft dezelfde Naam als God. Jezus is 'de Naam'.

 

De Naam van God is JHWH (in de NBV-vertaling weergegeven als de HEER), wat over het algemeen door de uitleggers verstaan wordt als 'Ik Ben' of 'Ik ben met u' of 'Ik zal er zijn voor u'. Omdat de Joden het gebruiken van de heilige Naam vermijden, zeggen ze voor God ook 'Adonai' (='Heer') of 'ha Shem' (='de Naam'). De Naam verwijst naar al die andere namen voor God, die Hem karakteriseren en tonen wie Hij is. In het Oude Testament krijgt God talloze beschrijvingen en namen, die Hem kenmerken.

 

Mozes groeide op aan het Egyptische hof. Hij zal de goden van Egypte en hun namen goed gekend hebben: Amon-Ra, Osiris, Isis, Thoth, Horus en vele anderen. Elke Egyptische stad had ook nog een eigen god. Goden hadden in die tijd een naam en die naam zei iets over hun aard en 'functie' en over het volk of de persoon die de god vereerde. Een god had (heeft) een identiteit-bepalende rol in het leven van de mensen.

Mozes wilde ook de Naam van de God weten, die aan hem verschenen was. Volgens het verhaal in de Bijbel maakte God, de Schepper en de God van Abraham, Izaak en Jakob (later 'Israël' genoemd), Zijn Naam aan Mozes bekend. Als Mozes aan God vraagt wat Zijn naam is, zodat hij tegen het volk kan zeggen door Wie hij gestuurd is, dan antwoordt God:

 

“Ik ben die er zijn zal”. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN" (=JHWH) heeft mij naar u toe gestuurd”. Ook zei Hij tegen Mozes:  Zeg tegen hen:  De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En Hij heeft gezegd:  Zo wil Ik voor altijd heten, met die naam wil Ik worden aangeroepen door alle komende generaties.” (Ex.3:13-15).

 

Later openbaart God nogmaals Zijn Naam aan Mozes:

“De HEER ging voor hem langs en riep uit: ‘De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig” (Ex 34:6).

 

Nu wordt Jezus door de evangelieschrijvers, en vooral door Johannes, vaak geïdentificeerd  als de “Ik Ben”, als de Naam. Voor de goede (Joodse) verstaander zijn de Ik Ben-uitspraken van Jezus niet toevallig. Johannes geeft in zijn evangelie een serie uitspraken van Jezus, die allemaal beginnen met 'Ik ben' (de Goede Herder, het Licht, het Brood, het Leven e.d.). En in de twistgesprekken met de Joden wijst Johannes erop dat Jezus de 'Ik Ben' is. Bijvoorbeeld in Johannes 8 (:28, 58) waar Jezus zegt dat als Hij verhoogd is, dat zij dan zullen inzien dat 'Ik Ben', en ook verklaart Jezus: “Voor Abraham, Ben Ik”. Daarna willen de Joden Hem stenigen wegens godslastering c.q. zichzelf aan God gelijk stellen. (Vgl. de Katechismus van de Katholieke Kerk, nr 211).

Als Jezus ten slotte gearresteerd wordt vraagt hij aan de soldaten 'Wie zoeken jullie?'. De soldaten zeggen 'Jezus van Nazaret'. Jezus antwoordt: 'Ik ben het'. Toen de soldaten dat hoorden deinsden ze achteruit en vielen op de grond. Daarna vroeg Jezus nogmaals 'Wie zoeken jullie?' en zij zeiden weer 'Jezus van Nazaret', waarop Jezus zei: “Ik heb jullie al gezegd: 'Ik ben het' “ (Joh.18:4-8).

 

Andere namen voor God zijn:

de Heer is mijn Herder,

de Heer is mijn Licht,

de Heer is mijn Verlosser,

de Heer is Koning e.a.

 

Al deze eigenschappen en namen zijn ook een-op-een op Jezus van toepassing. Alles wat Jezus doet en zegt in de evangelieën getuigt ervan dat Hij 'de Naam' is. Wat in het Oude Testament over God gezegd wordt, wordt in het Nieuwe Testament ook over Jezus gezegd. En ook: wat God in het Oude Testament doet, doet Jezus in het Nieuwe Testament. Op deze wijze wordt Jezus in het evangelieverhaal als het volmaakte spiegelbeeld van God beschreven. Jezus' menselijkheid is beeld en gelijkenis, kopie, van God.

Hieronder geef ik enkele, van de vele, voorbeelden.

 

a. Als het om de grote kwade tegenkrachten, de vijandige (heiden)wereld, de machten van het kwaad gaat dan is God degene die daar hoog boven verheven is. Hij beveelt de kwade vijandige tegenmachten en zij gehoorzamen, Hij stelt grenzen en die zijn bepalend, Hij oordeelt de zee van volkeren voor hun misdaden. Dit wordt vaak uitgebeeld als de wilde zeeën, de woeste baren, de stromen van wateren, waarbij God de Heerser is en de Redder. God doet de zee bedaren met Zijn kracht, Hij brengt de hoge golven tot rust, zijn mensen riepen in hun angst tot de Heer, maar Hij bracht de storm tot zwijgen en de golven gingen liggen. En God 'wandelt op de hoogoprijzende zee' (Job 9:8 ; Job 26:12 ; Ps.65:7 ; Ps.89:9 ; Ps.107:28,29).

 

Ook over Jezus staat geschreven: toen de leerlingen van Jezus in het schip op zee in een storm terecht kwamen riepen zij angstig: red ons Heer! Jezus brengt de storm en het woeste water tot rust wanneer Hij de wind en de zee bestraffend toespreekt. De wind en de zee gehoorzamen Hem en men vraagt zich af: wie is dit toch? (Mt.8:26 ; Mrc.4:39 ; Luc.8:25).

 

De leerlingen van Jezus worstelen in een boot op het meer met een hevige tegenwind, de zee wordt onstuimig en zij komen bijna niet meer vooruit. Dan komt Jezus lopend/gaande over het water naar hen toe. Zij reageren angstig, maar Jezus zegt: Houdt moedt, Ik ben het, vrees niet (Mt.14:24-27 ; Joh.6:19-20 ; Mrc. 6:48-50).

 

b. God is de barmhartige 'Voorzienigheid' die voor zijn mensen zorgt, hen geneest, hen leidt, hen steunt en hen voedsel en drinken geeft. God zorgt voor zijn volk, Hij geeft volop brood aan de hongerigen en aan alles wat leeft, Hij geeft voedsel op de juiste tijd en wie dorst heeft geeft God te drinken (Ps.107:9 ; Ps.136:25 ; Ps.145:15 ; Ps.146:7,8 ; Ex.16:12-15).

God is de Bron van levend water en wie naar Hem luistert zal ruimschoots te eten en te drinken hebben (Jes.55:1-3 ; Jer.2:12,13).

 

Ook Jezus is barmhartig, geneest de zieke, steunt en leidt zijn mensen als een herder zijn schapen. En Hij geeft zijn volk te eten (Mt.14:19-20 ; Mrc.6:40-44 ; Luc.9:16,17).

Hij stelt zichzelf voor als de Bron van levend water waar de dorstige uit kan putten en als het Brood uit de hemel dat voor altijd verzadigt (Joh.7:37,38 ; Joh.6:35).

 

c. In het Oude Testament (NBG) zegt God vaak tegen de aartsvaders, tegen Mozes en tegen zijn volk: 'Ik ben met u, Ik bescherm jou, Ik steun jou, Ik ga met je mee'. Dat is Zijn Naam: zo heet Hij, dat zegt Hij en dat doet Hij (bijv. de belofte van God aan Abram, Gen.15:1, “Ik ben uw schild” ; aan Izaak, Gen.26:24, “vrees niet want Ik ben met u”). Ook bij monde van de profeten zegt God herhaalde malen: vrees niet, want Ik ben met u.

 

Bij zijn hemelvaart neemt Jezus afscheid van zijn leerlingen met de woorden en belofte: “Ik ben met u”. (Mt.28:18-20). Hij zegt niet: “God zegt 'Ik ben met u'”, maar Jezus zegt “Ik ben met u” en dat is dezelfde veelvoorkomende bemoediging van God in het Oude Testament waarmee Hij zijn volk en dienaren zegent en aanspoort. Het is Gods Naam zelf waarmee Jezus zich identificeert.

En Jezus zegt bij datzelfde afscheid niet dat zijn leerlingen de volken moeten leren wat God hen heeft opgedragen, maar Hij zegt 'Leer de volkeren wat Ik jullie opgedragen heb.' En dat omvat Tora, profeten, geschriften en de leringen van Jezus in het Nieuwe Testament. Gods onderwijzing is Jezus' onderwijzing.

Gods Naam is Jezus' Naam.

 

d. Nog een voorbeeld van de eenheid van Jezus en God. In de profetieën van de Bijbel komen namen van God voor als: de eerste en de laatste, de alfa en de omega, het begin en het eind. God is “Dezelfde”. (Jes.41:4; 43:10,13; 44:6; 46:4 48:12).

Maar ook Jezus getuigt van zichzelf:

“Ik kom spoedig, en heb het loon bij me om iedereen te belonen naar zijn daden. Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.' En ook Jezus is “Dezelfde”, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid. (Op.22:13; 1:17, 2:8; Hebr.13:8).

 

Dit is nog maar een klein deel van wat over die 'gelijkenis' tussen God en Jezus gezegd kan worden. Jezus is duidelijk verwant aan God op een wijze die van geen enkel ander mens gezegd wordt en gezegd kan worden. Als de Joden Jezus willen doden omdat Hij God zijn eigen Vader noemde en zichzelf zodoende met God gelijk stelde, zegt Hij (Joh.5:19-30):

“Werkelijk, Ik verzeker u, de Zoon kan niets uit zichzelf doen, Hij kan alleen doen wat Hij de Vader ziet doen; en wat de Vader doet, dat doet de Zoon op dezelfde manier.”

In diezelfde context staat dat de Vader leven heeft in zichzelf, en zo heeft ook de Zoon leven in zichzelf. De Vader wekt de doden op, en zo wekt ook de Zoon de doden tot leven. En omdat de Zoon het hele oordeel is toevertrouwd, zal iedereen de Zoon eer betuigen zoals men de Vader eert.

De Vader en de Zoon zijn inderdaad 'gelijk': de Zoon, Jezus, is 100% evenbeeld en gelijkenis van God de Vader. God en Jezus spreken met één mond en handelen in één Geest en volbrengen dezelfde werken.

 

3. Jezus stijgt op naar “mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.” (Joh.20:17).

 

In het evangelie van Johannes doet Jezus deze uitspraak die op het eerste gezicht een sterk argument is voor de stelling dat Jezus niet God(delijk) is. In het verhaal van de ontmoeting van Maria van Magdala met de opgestane Jezus in de tuin bij het graf maakt Jezus zich aan haar bekend waarop Maria Hem verbaast aanspreekt met 'Rabboeni!' (meester!) en blijkbaar wil vasthouden. Want Jezus zegt dan: ”‘Houd Me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.'” (Joh.20:17).

Jezus maakt hiermee heel duidelijk dat Hij God de Vader als Zijn God en Zijn Vader ziet. Evenzo is God ook de Vader en God van de leerlingen. Jezus erkent hiermee toch dat Hij niet God en niet de Vader is? Hoe kun je dan nog volhouden dat Jezus 'God' is?

 

De schrijver, Johannes, begint zijn evangelieboek met de boodschap dat het Woord er in het begin was, dat het bij God was, dat het God was. Dat Woord is het licht, het leven en de oorsprong van het leven. En dat Woord is “vlees” geworden (NBG), is “mens” geworden (NBV). Dat is voor de schrijver van groot belang: Jezus is 100% mens. Zijn lichamelijke bestaan en leven onder en met de mensen, zijn lijden en sterven onder de joodse Wet, zijn heel belangrijk. Nu aan het eind van zijn evangelie is dat nog steeds belangrijk: de Opgestane Jezus is 100% mens van de opstanding, met vlees en beenderen en bewijzen van de wonden (vgl Luk. 24:39 ; Joh.20:25-29). De méns Jezus is opgestaan. Hij identificeert zich tot het allerlaatst met de mensen, met zijn broeders en zusters. Voor deze Rechtvaardige mens is God zijn hemelse Vader en zijn God. En voor ieder die Hem volgt geldt hetzelfde: Jezus' God is ook jullie God, Jezus' Vader is ook jullie hemelse Vader. Jezus claimt de goddelijkheid niet, maar blijft tot het einde toe de weg van de nederigheid en de vernedering gaan. Zijn blijvende verbinding met onze wereld en onze menselijkheid opent de poort voor de mensen naar de Vader. Jezus wil de mensen met en in Zichzelf tot God de Vader brengen. Dan ten slotte stijgt Hij op naar de Vader, en neemt Hij zijn mensheid, en daarmee de mensheid, mee naar de Vader.

Dit opstijgen naar de Vader is zijn verheerlijking: het is de vereniging met God, zoals het was in het begin. Dan ontvangt Hij de majesteit, “de grootheid die ik bij u had voordat de wereld bestond”. (Joh.17:5). De opgestane mens Jezus is voor eeuwig opgenomen in de hemel of zoals Johannes het formuleert in 'de schoot van de Vader'. De andere evangelisten spreken van “Zijn plaats aan de rechterhand van God”. Hier is Hij bij God, en hier is Hij God en Mens, de vereniging van God en mens, één met de Vader.

 

Jezus noemt God met recht zijn Vader omdat Hij de Rechtvaardige Mens is. Hij heeft met zijn dood en opstanding de weg tot de Vader vrijgemaakt voor de mensen, en Hij heeft God 'vrijgemaakt' om voor de mensen Vader te zijn en om hen zijn kinderen te kunnen noemen. Door Jezus kan God bij en in de mensen wonen, zonder hen te vernietigen en door Jezus kunnen de mensen zich tot God als Vader wenden zonder te vrezen voor zijn oordeel. God vindt de mens in Jezus, en de mens vindt God in Jezus.

Het Joodse feest van de Grote Verzoendag (Jom Kipoer) heeft in Hem zijn vervulling gekregen, wat de schrijver van de brief aan de Hebreeën uitvoerig uitlegt (zie Lev.16 en Hebr. 7-10). Dank zij het bloed van Jezus kunnen de mensen zonder schroom “het heiligdom binnengaan”, de allerheiligste ruimte waar God woont.

 

In Gods koninkrijk, in Gods stad en toekomst is geen tempel meer waarin offers gebracht worden voor de zonden, maar daar zijn God en het Lam (Jezus) de tempel: de verzoening, de heiliging, de zuivering en rechtvaardiging van de mensen voor het aangezicht van God is met en in Jezus gegeven en gegarandeerd (Op.21:22). Dat is de goddelijke, derde tempel. God kan zonder het Lam niet bij de mensen wonen. God en het Lam zitten op één troon in de stad van God (Op.22:3). Zij zijn voor eeuwig onafscheidelijk. Zo woont God met het Lam bij en onder de mensen, vandaag, alle dagen en voor altijd.

 

4. Gods openbaring en Paulus' roeping.

 

De manier waarop Lukas de roeping en bekering van Saulus beschrijft vind ik veelzeggend. Deze geschiedenis beschrijft Lukas drie keer (Hand. 9:3, 22:6, 26:13).

Hoewel Paulus veel brieven geschreven heeft (o.a. 1Tessalonicenzen, Galaten,1Korintiërs, 2Korintiërs, Filippenzen, Filemon, Romeinen) geeft hij nergens een persoonlijk verslag van of heenwijzing naar dit verhaal. Lukas heeft met zijn weergave een duidelijke bedoeling die de letterlijke lezing te boven gaat, maar toch recht doet aan de feitelijke geschiedenis nl. de feiten dat Paulus de gemeente vervolgde, dat hij een bekering doormaakte tot Jezus als de zoon van God, dat hij apostel van de heidenen geworden is.

 

In het kort: Saulus (dat is de Hebreeuwse naam voor Paulus) is op weg van Jeruzalem naar Damascus om de volgelingen van Jezus te bestrijden. Hij dient de God van zijn voorouders, de God van Abraham, Izaak en Jakob/Israël. Hij heeft kort geleden de steniging van Stephanus goedgekeurd en doet zijn best om zoveel mogelijk mensen 'van de Weg', die Jezus volgen, gevangen te nemen of erger. Dat is hij ook nu van plan in Damascus.

Maar Saulus en zijn reisgenoten worden op de weg naar Damascus plotseling 'omstraald door een fel licht', feller dan het zonlicht. Hij valt op de grond en hij hoort een stem die zegt 'Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?' Saulus vraagt dan: 'wie bent u, Heer?' En een Stem zegt “Ik ben Jezus van Nazaret, die jij vervolgt.” Saulus is vervolgens drie dagen blind. Een zekere Ananias wordt door de Heer Jezus ingezet om Saulus de handen op te leggen zodat hij weer kan zien. Het leven van Saulus is hierdoor compleet veranderd. Hij verkondigt nu zelf het evangelie dat hij eerst bestreed.

De schriftgeleerde Saulus kent “licht uit de hemel” heel goed. Overal in de heilige Schriften is God verbonden met Licht. Bijvoorbeeld:

 

-Saulus kent natuurlijk de zegen van Aäron, die de priesters gebruiken: moge de HEER het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn” (Num.6:25).

 

-In Ps.80:3,7,19 wordt telkens weer herhaalt: “God van de hemelse machten, keer ons lot ten goede, toon uw lichtend gelaat en wij zijn gered.”

 

-In de Psalmen zegt David zelfs: de HEER is mijn Licht. (bijv. Ps.27:1).

 

-De profeten verklaren dat God de HEER een eeuwig Licht is en dat Hij zijn dienaar tot een licht stelt voor alle volkeren (bijv. Jes.60:19,20 ; Jes.42).

 

De stem van het Licht vraagt in de Hebreeuwse taal, de taal van de Tora, “waarom vervolg je mij”? Saulus ontmoet God in het Licht, en de Stem zegt dat hij Hem vervolgt. Dat is wel het laatste dat hij ooit zou willen doen. Hij begrijpt misschien dat hij in het Licht met God, de God van Israël, van doen heeft, maar dat hij Hem vervolgt? Nee, hij vervolgt juist de tegenstanders van God, die mensen van de Weg, de volgelingen van Jezus.

Saulus vraagt dan ook: Wie bent u, Heer? En de Stem zegt “Ik ben Jezus van Nazaret, die jij vervolgt.” Saulus wordt op zijn plaats gezet, stil gezet door 'Jezus de Nazarener': dat is de Naam van de Messias, de Naam van de 'Spruit, de Telg' (Jes.11:1 ; Jer.33:15). En het is de Naam van God zelf (zie Jezus de Nazarener?). Saulus had blijkbaar een godservaring en bij navraag blijkt het Jezus te zijn.

 

In het Oude Testament openbaart God zich o.a. tegenover Abram als God de HEER van hemel en aarde, de Almachtige, die hem uit Ur, uit het land van de Chaldeeën heeft geleid. Hij sluit een Verbond met Abraham, en ook met zijn zoon Izaak, en met diens zoon Jakob. God is de God van Abraham, Izaak en Jakob (.

Tegenover Mozes en het volk Israël openbaart God zich dan ook als de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jakob. Maar ook als 'Ik Ben, de Liefdevolle' (Ex.3:6 ;34:5-7) en als de God die hen uit Egypte, uit het slavenhuis heeft geleid (Deut.5:6). Ook met dat volk, als eerstgeboren zoon van God sluit God een Verbond.

Later zal de HEER het volk laten weten dat Hij het is die hen in ballingschap wegvoert en dat Hij het is die hen uit de ballingschap doet terugkeren naar het beloofde land (Ez.39:28 ; Jes.48:20). God roept tot het volk: “Trek weg uit Babel!”.

 

Maar in het Nieuwe Testament openbaart God zich als 'de God en Vader van onze Heer Jezus Christus'. Bijna alle brieven in het Nieuwe Testament verbinden in de aanhef en/of in het slotwoord God de Vader onverbrekelijk met de Heer Jezus Christus. Er is sprake van een Nieuw Verbond in Jezus Christus. God, de God van Israël, openbaart zichzelf in het nieuwe tijdperk van het Nieuwe Verbond als de God en Vader van de Heer Jezus Christus, de Nazarener, die door God uit de duisternis van de dood is opgewekt naar het Leven en die God heeft geplaatst aan zijn rechterhand, tot zegen van alle mensen.

De ervaring van Saulus is de 'moderne' openbaring van God aan de mensen, nl. als de God die zijn volk verlost uit de duisternis naar het licht, uit de dood naar het leven door het geloof in de Naam van de Heer Jezus Christus, op grond van het Nieuwe Verbond.

Saulus is drie dagen blind, verblijft in het huis van Judas in de Rechtestraat. Hij heeft de tijd om na te denken en te bidden. Dan wordt hij genezen. Hij ziet het licht weer. En hij gelooft dat Jezus “de Zoon van God” is: Licht voor alle volken, waarheen hij dan gestuurd wordt om het evangelie te verkondigen (Hand.9:20).

 

Het roepingsverhaal van Paulus laat zien dat Jezus de Nazarener voor 100% in de Plaats en in de Naam van de God Israël optreedt. Jezus als 'de Zoon van God' vertegenwoordigt bij de mensen God zelf.

 

5. Jezus als Zoon van God: de maagdelijke geboorte.

 

In het oude Egypte was de Farao 'de zoon van God'. Hij was de 'incarnatie', de belichaming en manifestatie van de god (bijv. de god Ra). Daarmee had hij een grote betekenis voor de religieuze en politieke situatie van het land. Hij bewaarde de orde in het land en de harmonie tussen hemel en aarde. Een vergelijkbare positie had ook de keizer van China, die als zoon van de Hemel regeerde met het mandaat van de Hemel ten behoeve van voorspoed en zegen van land en volk.

 

In de bijbel, ten tijde van de farao's, toen het volk Israël in Egypte in slavernij verkeerde, was de Farao ook een zoon van god. Maar de God van Israël liet de Farao bij monde van Mozes en Aaron weten: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon. Laat mijn zoon gaan. Zo niet dan zal Ik jouw zoon doden (o.a. Ex.4:22,23).

 

Het contrast kan niet groter zijn: de Farao die de 'zoon van god' wordt genoemd tegenover God die zijn volk Zijn Zoon noemt, dat volk dat in armoede en in slavernij verkeerde. De God van hemel en aarde verklaart: Israël, dit slavenvolkje, is mijn zoon.

 

In het Romeinse tijd kreeg de keizer ook steeds meer een goddelijke naam en positie. Julius Caesar werd na zijn dood tot god verklaart. Zijn opvolger Augustus werd tijdens zijn regering al tot 'zoon van god' verklaard en na zijn dood werd hij als god vereerd en werden er tempels voor hem gebouwd. In het Romeinse Rijk werden de keizers vanaf Julius Caesar vergoddelijkt (deïficatie, apotheose).

 

Het verhaal van de 'maagdelijke geboorte', zoals beschreven in het evangelie van Matteüs (1:18-25) en van Lukas (1:26-38), waarbij Maria zwanger wordt door de Heilige Geest geeft een heel duidelijke boodschap. Of je dit nu letterlijk of figuurlijk leest maakt voor de boodschap niet uit. Die boodschap van de evangelisten in deze geschiedenis is dat de oorsprong van Jezus “God” is. Hij komt van 'Boven”, niet van beneden (vgl. Johannes' versie in zijn evangelie 1:1-18 en 8:23). Zij geven antwoord op de vraag: wie is Jezus en waar komt Hij vandaan? Zij vertellen dat Hij de lang verwachtte Messias van Israël is, dat Hij komt uit Nazaret, 100% uit het geslacht van David van Bethlehem en dat Hij 100% uit God komt: daarom wordt Hij 'Zoon van God' genoemd. Hij is de dan de Goddelijke Mens, de menselijke uitdrukking van het woord van God (incarnatie). Wat de Egyptische farao's of de Chinese keizers en de Romeinse keizers nastreefden, of zelfs ook sommige hedendaagse Heersers ambiëren, is met Jezus, de Zoon van God werkelijkheid geworden.

Dat betekent dat Hij Dezelfde Naam heeft als God: JHWH, “Ik Ben”: Hij is zowel volledig menselijk als volledig goddelijk, volgens de oude geloofsbelijdenis. Een mysterie dus.

 

Er is echter wel een groot verschil met de 'gebruikelijke' deïficatie onder de heiden-volken, de vergoddelijking van een mens. In de Joodse geschriften is zo'n deïficatie ondenkbaar. De deïficatie (vergoddelijking, verheerlijking, verhoging) van Jezus is alleen en uitsluitend mogelijk omdat Hij al goddelijk was/is.

Jezus' verhoging is in de heilige Schrift een rechtmatig herstel van de positie en eer die Hij al had. Zijn Oorsprong is uit God.

 

Omdat Hij 100 % mens is hebben wij mensen-van-beneden een probleem. Want wie kan dat begrijpen? Hoe kan dat, 'God en mens'? Als Jezus 100 % mens is, dan is Hij een schepsel. Hoe kan Hij dan ook schepper (goddelijk) zijn? Dat rijmt niet. Daarover zijn in de eerste eeuwen vele discussies gevoerd en diverse concilies gehouden. En nog zijn we er niet uit.

En dat is eigenlijk ook terecht want “niemand kent de Zoon behalve de Vader.” (Mt.11:27 ; Luc.10:22). Alleen God de Vader kent de Zoon zoals Hij is: Zoon van God uit God, vereniging van God en mens. De eeuwige God heeft met en in Christus een nieuwe schepping tot stand gebracht, waarvan Jezus de Eersteling is.

 

6. De positie en de verering die Jezus ontvangt is niet menselijk maar goddelijk.

 

In de bijbel wordt Jezus op vele wijzen getekend. Een van de merkwaardige en opvallende beschrijvingen is die waarin Hem een positie en eer toegekend wordt die niet meer menselijk te noemen is. Hiervan zijn vele voorbeelden te geven. Ik geef er hier slechts enkele in het kort:

 

*Aan Jezus is gegeven alle macht/autoriteit in de hemel en op de aarde.

Jezus zit aan de Rechterhand van God: hoger kan niemand komen, het is feitelijk gelijk aan God. Hij heeft “de naam boven alle naam” ontvangen.

 

*Jezus, het Lam, komt alle macht, rijkdom en wijsheid toe, en alle kracht, eer, lof en dank.

Aan Hem die op de troon zit en aan het lam komen de dank, de eer, de lof en de macht toe, tot in eeuwigheid.

 

*Op de nieuwe aarde, in de heilige stad Jeruzalem, is een troon waarop God en het Lam gezeten zijn (Op.22:3).

 

*God en het Lam zijn de Tempel (Op.21:22).

 

*God de Vader en onze Heer Jezus Christus samen bevinden zich in de positie van waaruit zij genade, barmhartigheid en vrede schenken aan allen die geloven (b.v. Hand.15:11 ; 1Tim.1:2, 2Tim.1:2, Tit.1:4, Rom.1:7, Gal.1:3, 2Joh.1:3).

 

Er is geen verschil tussen de verheerlijking van God, die op de troon zit, en van het Lam. Jezus, als het Lam van God, is 'object' van de verering en niet 'subject'. Hij ontvangt goddelijke eer, Hij wórdt vereerd. Een feilbaar mens, hoe rechtvaardig ook, en zelfs in zijn verrezen staat, is zulk een verering niet waardig: dat zou, zeker volgens de Joodse gedachte, afgoderij en godslastering zijn.

 

Jezus, als Verezene en Verhoogde, wordt samen met God op de hemelse troon door elk schepsel in de hemel en op de aarde tegelijkertijd en op gelijke wijze vereerd, verheerlijkt, groot gemaakt, geprezen, gedankt en geloofd (Op.5:12,13).

 

Op een of andere manier heeft God Zijn eer, die Hij niet kan en wil delen met wie of wat dan ook, gekoppeld aan de verhoging van Jezus de Messias als Heer van Alles. Alles is aan Hem toevertrouwd en het gehele oordeel is aan Hem gegeven door God, de Vader. (vgl. Joh 8:54, Joh 5:23, Luc.10:22, Mt.11:27). God heeft het blijkbaar zo bepaald dat geldt: God geeft Jezus, de Zoon, alle eer, en de Zoon geeft God alle eer. En wie Jezus eert, eert God en wie Hem niet eert, eert ook God niet.

Er zit een cirkelbeweging in de relatie tussen God de Vader en Jezus de Zoon, die je vaker ziet: God de Vader verheerlijkt Jezus, geeft alles, alle heerschappij, elke macht en elke kracht, aan Jezus Christus de Koning, en Jezus geeft alles terug aan de Vader (vgl. 1 Cor.15:28, Joh.10:28-30 ; 16:15). God de Vader en Jezus zijn één.

In 1Cor.15:24-28 lijkt het alsof het Koningschap van Jezus 'tijdelijk' is, omdat daar staat dat Hij het koningschap overdraagt aan God, de Vader. Maar als het om de geestelijke dynamiek tussen God de Vader en Jezus de Zoon gaat dan lijkt het mij dat de 'chronologie' der dingen niet van toepassing is. Het koningschap van Jezus kan niet 'tijdelijk' genoemd worden. Dat zou al te wereldlijk gesproken zijn. Er is in de Bijbel ook geen enkele grond voor. Het gaat hier om een eenheid waardoor alles wat van God is, van Jezus is en andersom. Jezus 'onderwerpt zich' aan God de Vader, zoals Hij dat altijd doet. Wat Jezus doet is alles wat Hij in de Naam van God aan Zichzelf onderworpen en geheiligd heeft geeft Hij terug aan God de Vader.

 

Al in de vroeg-christelijke kerkgemeenschappen werd de onderstaande liturgische lofprijzing (kleine doxologie, Gloria Patri) uitgesproken. Daarin wordt in gelijke mate eer gegeven aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest:

 

“Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Zoals het was in het begin, en nu en altijd,

en in de eeuwen der eeuwen. Amen.”

 

7. Slot

 

Kun je met al het bovenstaande nu zeggen 'Jezus is God'?

Op grond van bovenstaande kun je dat m.i. zeggen, maar ik denk dat men dit niet zomaar moet doen, omdat het te weinig is voor Jezus en Hem niet volledig recht doet als je zegt dat Hij God is. In de klassieke voorstelling van de Drie-eenheid ontbreekt nu juist datgene waar het in de bijbel en in het leven van Jezus om draait namelijk Zijn volwaardige menselijkheid.

 

 

Een klassieke voorstelling van de Drie-eenheid.

 

Voor ons mensen is Hij is allereerst mens. Dat is ook Zijn Trots en Zijn Eer: dat Hij de Rechtvaardige mens is, de mens van God, de goddelijke mens. Het is zogezegd Zijn Levenswerk! Het is ook de Trots en Eer van God de Vader zelf: Zijn Messias/Christus Jezus is de Eersteling van de Nieuwe Schepping. God heeft met Christus 'iets nieuws geschapen'. Met Christus heeft God de schepping een gegarandeerde toekomst gegeven.

Is Hij goddelijk? Zeker, dat kan Hem niet ontnomen worden. Daar getuigt de bijbel m.i. overvloedig van. Hij is het ondoorgrondelijke mysterie van de vereniging van God en mens. Maar in de bijbel wordt van begin tot het eind buitengewoon zorgvuldig en nauwgezet een onderscheid gemaakt tussen Jezus Christus de Heer en God de Vader.

Dit moet, denk ik, nagevolgd worden, want “niemand kent de Zoon behalve de Vader” (Mt:11:27 ; Luc.10:22).